GERRIT KOMRIJ 80
(deel 2)

www.aeric.nl

 

 


 


PRAATJES (2)...

Dit is het tweede en laatste deel (deel één vindt u HIER) van een licht kritische beschouwing van een wonderlijke tekst uit 2022 waarmee ik onlangs werd geconfronteerd [1].

De in 2014 aangestelde biograaf [2] van Gerrit Komrij schreef Bou en Ger, een mooie vriendschap die verzuurde ter begeleiding van een separate herdruk van een van Komrijs meest "sympathieke" teksten over Boudewijn Büch, eerder verschenen in zijn boek DEMONEN uit 2003.

De biograaf begon zijn verhaal voortvarend in 1975 maar hij is inmiddels de draad volledig kwijt.

We slepen ons door de maand maart 1992, het is diepe ellende en het eind is nog niet in zicht.
 


 
Zoals u kunt lezen vertelt de biograaf ons waar het Komrij wel en niet om te doen was, maar de biograaf is in de war, heel erg in de war.

Er was namelijk helemaal geen bombarie, althans geen bombarie die niet zelf door Komrij en zijn krantenstukjes was veroorzaakt, hij was er namelijk verbazend vroeg bij.

NRC Handelsblad had de primeur [3], het berichtje was vrij kort en zakelijk, er wordt geen schrijversnaam - laat staan die van Komrij - in genoemd.

In het begin van zijn tekst gebruikt de biograaf dit laatstgenoemde feit nog expliciet om zijn eigen theorieën [4] te ondersteunen, mij zakt hier de broek van af.

Over bombarie gesproken: is de biograaf misschien vergeten wat er in 2004 allemaal door Komrij en consorten op poten werd gezet op het moment dat hij zijn collectie, inclusief al die brieven van derden [5] in de verkoop deed?

Recepties, tentoonstellingen, speurtochten, tennistoernooien, catalogi, ballonvaarten, missverkiezingen, paginagrote artikelen in de krant over de o zo bijzondere brieven en ansichtkaarten van Boudewijn Büch aan Gerrit Komrij, ik herinner hem er maar even aan.

En dan dit citaat uit het voorwoord van de verkoopcatalogus waarin Komrij rept van het ontwikkelen van:

[...] een gevoel [...], een immens gevoel […] dat ik van schrijvers die hun manuscripten en brieven hebben verpatst en die ik om die reden altijd had verguisd juist ontstellend hield.

Vindingrijke schrijvers waren dat geweest!

Weldoeners van de literaire geschiedschrijving en kenners van de markt!


Nooit eerder zag ik hypocrisie zo prachtig verwoord!

Maar goed, ik ben handelaar [6], mij hoort u verder niet zeuren.

In een datzelfde jaar verschenen biografische schets [7] van Boudewijn Büch liet Komrij met betrekking tot het overboord gooien van zijn eerder zo luid rondgetoeterde principes het volgende optekenen:

Daarover ben ik van gedachten veranderd, maar toen vond ik dat.

Natuurlijk, kan gebeuren.

Alles in één keer uit de wereld, nu nog even de schade opnemen, wij lezen mee:

[Büch] was erachter gekomen dat boeken die hij met een persoonlijke opdracht aan mij had gegeven door een antiquariaat werden aangeboden.

Hij schreef dat ik boter op m’n hoofd had en daar had hij gelijk in.

Voor mij was het heel vervelend. Iemand had boeken uit mijn huis in Amsterdam gestolen en die naar De Slegte gebracht.

Die dingen waren absoluut buiten mijn wil en tegen mijn zin in de handel gekomen. Degene die dat gedaan had moest ik in bescherming nemen.

Bij dat antiquariaat ben ik door het stof gegaan en ik heb die boeken toen teruggekregen.

Ik heb er met Boudewijn over gecorrespondeerd.

Nadat we beiden hadden gezegd en geschreven wat we ervan vonden, deden we er over deze zaak het zwijgen toe [...].


Op het eerste gezicht een helder en eerlijk verhaal, op één klein dingetje na:

Komrij heeft in deze periode NOOIT direct contact gehad met Boudewijn, dat jokt hij; "boter op het hoofd" is nota bene een letterlijk citaat uit een van mijn eigen faxberichten.

Als Gerrit Boudewijn iets te zeggen of te vragen had deed hij dat via mij, contact geïnitieerd vanaf deze kant van de Pyreneeën werd genegeerd, zelfs na herhaalde verzending.

Ik refereer nog een keer aan Boudewijns "verzoeningsfax" die door zowel Gerrit als twee zeer betrouwbare biografen onder het tapijt werd geschoven en sluit hierbij dit deel van mijn commentaar.

Maar dan toon ik u eerlijkheidshalve ook de spreekwoordelijke andere kant van de medaille:

Op 28 april 1993 kreeg ik van Komrij een faxbericht over een hier niet uiteen te zetten onderwerp, dat bericht bevatte een P.S. en dat betekent oppassen.

En-passant-jes in een gesprek en PS-jes in een bericht zijn altijd linke soep bij Gerrit, dan komen de spannendste zaken bovendrijven.

P.S.

In zijn laatste interview, in NRC-Handelsblad van 17 april, spreekt BB van brieven van hem aan mij (al zijn brieven nog wel) die ik ‘op de markt’ zou hebben aangeboden.

Wat is dit nu weer?

Bij mijn weten is er tussen u en mij nooit sprake geweest van brieven, alleen boeken.


Laat ik het zo zeggen, Gerrit had gelijk: ik heb zelden iemand zo afschuwelijk UIT ZIJN NEK zien lullen als Boudewijn Büch toen in dat interview met Frits Abrahams.

Ik ga niets citeren, ik volg het goede voorbeeld van de biograaf: wegmoffelen die handel!

Om kort te gaan: wat geweest is is geweest [8], de heren komen er niet uit, laat gaan.

Daar dacht de biograaf natuurijk heel anders over, hopla, pagina 30, bovenaan:
 


 
Eens zien, wat zullen we hier mee doen? Gewoon bladzijde omslaan en doen of er niets aan de hand is?

Vind ik geen goed idee, en daar komt bij: op deze pagina staat nog iets waar ik iets aardigs over kwijt kan.

Even de hulp inroepen van de biograaf dan maar? Nee, heb ik al gedaan, kreeg ik een NOG groter LULVERHAAL te horen, meerdere zelfs.

Op naar het notenapparaat [9], wij gaan intussen gewoon door.
 


 
Ik ga de biograaf onderbreken, ik moet iets opbiechten: ik heb hier helemaal niets over te vertellen, ik wil alleen maar even kwijt dat de oplage van dat boekwerkje geen 9 exemplaren is maar 19, maar dat is spijkers op laag water zoeken.

De nogal afwijkende theorieën die de biograaf van Boudewijn Büch met betrekking tot dit werkje had ontwikkeld heb ik al eens eerder met u gedeeld, weet u nog?

We gaan door met pagina 33 waar de laatste drie regels mij een diepe zucht ontlokken.
 


 
Povere blijk? Povere blijk? We negeren deze opmerking, slaan het blad om en belanden op de laatste pagina waar voor mij iets over te zeggen valt.  


 
Treurnis, u leest het zelf, en jolijt omdat ik merk dat de biograaf refereert aan fouten van anderen.

De Verzamelde Gedichten van Boudewijn Büch is een boek met een nogal ingewikkelde ontstaansgeschiedenis, waar ik als mede-samensteller en mede-slachtoffer op deze plek niets over kwijt wil.

Behalve dan dat het door mijn eigen stomme schuld een afschuwelijk vormgegeven bron van grotendeels nutteloze informatie is geworden waarin Boudewijns dichtwerk volledig kopje-onder is gegaan [10].

Het nut van vermelding van de wijze van verzenden [11] ontgaat me een beetje; wil de biograaf ons wellicht duidelijk maken dat Boudewijn te lui zou zijn geweest om zelf naar het postkantoor te lopen?

Voor wat het waard is: het is een van de exemplaren die op mijn verzoek door Boudewijn van extra opdracht werden voorzien, ik (niet hij, maar ik) vond dat Gerrit er ook eentje verdiend had.

Met nummer 8 bofte Gerrit eigenlijk nog: Ernst Braches kreeg nummer 9, maar daar zat niet echt een gedachte achter.

In Komrijs archief bevindt zich een brief die deze op het eerste gezicht wellicht wat wonderlijke gedachte verklaart:

Vila Pouca da Beira, 26 mei 1995

Beste Eric,

Ik ben een tijdlang niet onserieus ziek geweest, en ik vraag om je begrip voor het feit dat ik niet eerder van me heb laten horen.

Je zult er wel alvast uit hebben afgeleid dat het niet heeft willen lukken met het artikel over Boudewijn.

Ik heb je bij onze laatste ontmoeting al gezegd dat ik niet de capaciteiten bezit om een doorwrocht artikel over Boudewijns poëzie te schrijven; met wat ik een tijd geleden heb geprobeerd ben ik niet verder gekomen dan wat herinneringen aan ons gezamenlijk optrekken met Ger Kleis en Sub Signo Libelli.

Ook als het voltooid was geworden zou het, realiseer ik me, als een voorafje bij zo’n minutieus titanenwerk en monumentale presentatie als die van Ernst Braches als kut op dirk hebben geslagen.

Het zou als gelegenheidsartikeltje geheel uit de toon zijn gevallen.

Ik sta nog altijd positief tegenover je voorstel, maar het lijkt me nuttiger en minder ontsierend om het eens te doen voorin een uitgaafje in beperkte oplage of bij een catalogus.

Met oprechte groet, je Gerrit Komrij


Dit alles naar aanleiding van de "povere blijk", niet de verwarren met de "povere blik" die de biograaf ons gunde in zijn archieven.

We slaan het boekje dicht en ik strompel op eigen kracht richting apotheose.

Gerrits laatste blijk bestond uit het laten herdrukken van nare stukjes, zoals bijvoorbeeld dat hele bijzondere artikeltje uit NRC Handelsblad van 20 november 1991, in zijn in 2005 verschenen bundel Eendagsvliegen.

Eerder had ik Komrij al tijdens een ontmoeting in Amsterdam verteld over mijn teleurstelling in verband met een in mijn ogen onnodig kwetsende tekst over Boudewijn, PRAATJES, opgenomen in zijn toen net verschenen boek DEMONEN.

Gerrit reageerde begripvol.

Niet veel later las ik in de weergave van een vraaggesprek met hem in het Vlaamse weekblad HUMO, 9 maart 2004, het volgende:

Ik kwam laatst Eric Schneyderberg tegen, die zich tot stadhouder van Boudewijn Büch op aarde benoemd heeft, en die was woedend over wat ik over Boudewijn geschreven had.

Dat begrijp ik niet: als je dat goed leest, is het toch een liefdesverklaring aan die jongen?


Waarmee maar weer eens is aangetoond dat Komrij over een scherpe pen beschikte maar met de directe confrontatie minder goed uit de voeten kon.

Het feit dat Gerrit Komrij mij op de manier publiekelijk te grazen heeft willen nemen ervaar ik als koddig, maar tegelijkertijd ook als eervol:

Van Vuilnisman tot Stadhouder, het had allemaal veel slechter kunnen aflopen.


Eric Schneyderberg - november 2023


NB: Deze gedachten zijn niet opgetekend om Gerrits discipelen op de kast te jagen [12] maar om Boudewijn postuum een steuntje in de rug te geven [13], laat dat duidelijk zijn.

Aangaande het gebruik van citaten verwijs ik naar de zogenaamde fair use clausules.


-----------------------------
-----------------------------


NOTEN:

[1]
Gerrit Komrij. PRAATJES, met een nawoord door Arie Pos (Leidschendam, Büchmania, 2022), het betreft een separate herdruk over 4 pagina’s van een tekst uit de bundel DEMONEN (Amsterdam, Bezige Bij, 2003), het 27 pagina’s tellende nawoord draagt de titel Bou en Ger, een mooie vriendschap die verzuurde.


[2]
Eens biograaf, altijd biograaf, overal biograaf, ook waar het side projects aangaat.

Geloofwaardigheid voorop, dat is mijn mening.


[3]
Wellicht een beetje drammerig, maar ik ben d'r niet over begonnen:

Naar aanleiding van het eerste korte bericht in NRC Handelsblad stelde het ANP een uitgebreider bulletin op dat in vrijwel alle Nederlandse (en enkele Belgische) kranten werd opgenomen, inclusief AD en Het Paroool.

Deze berichtgeving ging hoofdzakelijk over Büchs eigen werk, de namen van Gerard Reve en Gerrit Komrij werden daarin genoemd in het kader van de hoogte van de verzamelwaardigheid.

De Volkskrant plaatste op 18 oktober een eigen bericht in de wekelijkse rubriek RUMOER, wederom voornamelijk over Boudewijn, maar met een knipoog (Gerrit Komrij moest even trappen) naar Komrij en zijn vuilnismantheorie. Bij dit artikel werd een van de opdrachten van Komrij aan Büch afgebeeld.

Tel daar wat gesar en geëtter van enkele tweederangs stukjesschrijvers (de rubriek Ter Zake in Vrij Nederland bijvoorbeeld) bij op en dan hebben we alle "bombarie" wel gehad.


[4]
Zie deel een, derde tekstblokje, graag gedaan.


[5]
Voor de goede orde: toen Büch in 1991 mij zijn paperassen aanbood zaten daar GEEN brieven van derden tussen, ik herhaal: GEEN brieven van derden.

In 1994 maakte hij een uitzondering voor de brieven van Gerard Reve, ook daar leest u straks alles over op deze pagina.


[6]
U denkt misschien dat ik jaloers was?
Ja, dat was ik ook, stinkend jaloers! Maar daar hebben we het hier toch niet over?


[7]
Zie: R. Kagie. Boudewijn Büch, verslag van een mystificatie (Amsterdam, Prometheus, 2004), pag. 144.

In dit boek is overigens ook sprake van "een knallende ruzie die in de media werd uitgevochten", en dat is een eigenaardige opmerking.

Volgens mij zijn er voor een dergelijke ruzie minstens twee duidelijk waarneembare personen nodig en niet, zoals in dit geval, eentje die maar blijft tetteren en eentje die in alle toonaarden zwijgt.

Verder heeft deze auteur wat moeite met de chronologie van het conflict, waardoor het hele verhaal niet echt lekker loopt.


[8]
En dan te bedenken dat het hele verhaal over de verkoop van Büchs collectie niet eens in Komrijs tekst, waarvoor dit nawoord werd geschreven, voorkomt.

Het is mij een raadsel waarom het daaropvolgende akkefietje, dat (áls men het al wist) iedereen alweer vergeten is, hier zoveel aandacht krijgt.

En wat Komrijs "zwijgen" betreft: een jaar na deze uitspraak verscheen zijn bundel Eendagsvliegen, met daarin een herdruk van twee van die vervelende NRC stukken...


[9]
Deze noot gaat over oude koeien en slapende honden, dan weet u dat ook.

Charles Hofman heeft dit natuurlijk nooit gezegd, dat zuigt de biograaf uit zijn Portugese duim.

Hofman had trouwens geen enkele reden om hierover te jokken: Komrij had het echte verhaal al eerder publiekelijk uit de doeken gedaan, raadpleegt u hiervoor het hier in noot [7] genoemde boek.

Wat is het nut van deze onzin?


[10]
Zo, dat lucht op. Het heeft me 28 jaar gekost maar het is er dan eindelijk uit.


[11]
De voortdurende stelligheid waarmee de biograaf mijn dappere daden beschrijft, ik kan er maar geen genoeg van krijgen.

Zou ik dat boek echt opgestuurd hebben? Volgens mij lag het gewoon te wachten in de Kalverstraat tot Gerrit weer eens langs kwam om mooie boeken te kopen en/of zijn manuscripten ter verkoop aan te bieden.

Een hersenkrakertje dit, een echt hersenkrakertje, ik weet het echt niet meer. Zou de biograaf het dit keer bij het rechte eind hebben?


[12]
Ik streef naar nivellering: Gerrit een beetje minder de hemel in prijzen, Boudewijn een beetje minder de grond in trappen, zou dat mogelijk zijn?


[13]
Boudewijn Büch heeft tijdens zijn leven rare, bijna onvergeeflijke streken uitgehaald.

Er zijn heel wat mensen te vinden die zeer goede redenen hebben (of denken te hebben) om hem volledig af te schrijven.

Maar daar heeft de rest van Nederland, inclusief mijzelf, geen ene reet mee te maken.

Boudewijn heeft mij nooit iets misdaan, integendeel, mijn herinneringen aan hem zijn vrijwel allemaal positief.

Als hij er niet was geweest had mijn loopbaan (en daardoor eigenlijk mijn hele verdere leven) er heel anders uitgezien, zoveel is zeker.

Ik heb veel aan hem te danken en die dankbaarheid zal ik zoveel mogelijk blijven uitdragen.

Ach ja, postume loyaliteit, je koopt er niets voor, maar u zult mij niet horen huilen met de wolven in het bos.

En zo zit dat.

 


 

TERUG naar DEEL 1 .

 

terug naar huis contact!